Piet de Moor is een schrijver, een onderzoeker en een archivaris. Die trits van nijvere bezigheden hebben geleid tot een heerlijk boek over een beklijvende stad: Berlijn. Iedere Vlaamse citytripper die zich (terecht) laat verleiden om in de komende jaren de Duitse bondshoofdstad te gaan bezoeken, moet dit verhaal aanschaffen.
De Moor is een liefdeskind van Berlijn, en hij draaide talloze romans, kranten, dagboeken, ambtelijke stukken en memoires binnenstebuiten. Een intellectuele woekering. Dit is een stadssaga én een bloemlezing van honderden geschriften die het leven in de “gespleten stad” – de terechte ondertitel van het portret – kenschetsen. Piet de Moor is geen kamergeleerde. Hij woonde begin de jaren zeventig, toen het loden communisme van de DDR de plak zwaaide, aan de ommuurde stad Oost-Berlijn, die toen reeds negen jaar zijn burgers gevangen hield.
De Muur
Over de Muur gesproken, een van de vele thema’s. De Moor maakt het (na anderen) zeer aannemelijk dat hooggeplaatste Amerikaanse politici, in de eerste plaats John Kennedy, de Russen en hun Oost-Duitse knechten – Walter Ulbricht en consorten – aanmoedigden tot het optrekken van een muur in 1961. Hij citeert uitvoerig de excellente Russische diplomaat Joeri Kvitsinski, die er nauw bij betrokken was. Kennedy zag in de bouw van de Muur de enige mogelijke oplossing voor de Berlijncrisis (de leegloop van de DDR, de massacres aan de grens en de spanningen tussen Oost en West over het statuut van deze, aanvankelijk, vierlandenzone). Tussen 1945 en 1961 liepen 3,5 miljoen mensen weg uit eerst de Sovjetzone en dan de DDR naar West-Berlijn, een zesde van de DDR-burgers. Berlijn was de Russen veel waard, maar geen nucleaire oorlog, en zonder het fiat van Washington was de Muur er niet gekomen. Om de bedoelingen van Washington te peilen, werd besloten om de eerste drie dagen alleen maar prikkeldraad rond Oost-Berlijn te trekken, en na de bewezen afzijdigheid van de drie westerse geallieerden zou een muur volgen. Zo geschiedde. De Oost-Duitse SED-partijleider Erich Honnecker was er op 19 januari 1989 van overtuigd dat de Muur een eeuw later nog overeind zal staan. Het West-Duitse politieke establishment was dezelfde mening toegedaan. De verbazing over de bressen in het betonnen bolwerk op 9 november 1989 was algemeen.
Egon Bahr, de rechterhand van Willy Brandt, geeft in zijn woorden, en in de analyse van De Moor, zijn visie op de Wiedervereinigung: “We hebben in het Westen grote fouten gemaakt. In West-Duitsland hebben wij de mentaliteitsverschillen tussen Oost en West onderschat. Daaruit resulteerde een gebrek aan respect voor de prestaties van de Oost-Duitsers. Die leefden veertig jaar onder de dwang van de collectiviteit, terwijl de West-Duitsers prat gingen op hun individuele prestaties… Het ging niet om een hereniging, maar om de eenwording van beide Duitse staten, iets helemaal nieuws dus.”
Bewaarkluizen
Een pijnlijk hoofdstuk is het dagelijkse leven van de Müllers; een geschreven variant van de ontroerende tragikomische film “Good Bye, Lenin” van 2003. De woningnood was hoog in de DDR vanaf 1973, en de bouwwijze was industrieel en grootschalig. Boze tongen noemden de woontorens met de flats van de modale DDR-gezinnen “bewaarkluizen voor arbeiders” (Arbeiterschliessfächer) en “neukcellen met stadsverwarming” (Fickzellen mit Fernheizung). In dat decor van gestapelde hokken plaatst De Moor een gefingeerde echtpaar. Ingrid Still, verpleegster, en haar maan Horst Müller, arbeider. Horst en Ingrid eten, kleden zich, slapen, vieren vakantie, bouwen een feestje en de ene kramakkelige treurnis volgt op de andere. Tussen 1945 en 1990 leefden de DDR-burgers onder een lichamelijke en geestelijke rantsoenering, een afmattende oorlogseconomie.
Met de krachttoer van De Moor onder de arm op de Kurfürstendamm, wordt Berlijn u dierbaarder en is u medespeler in de geschiedenis van de twintigste eeuw.