Bloemen van het kwaad: gedichten van dictators

Auteur(s)
Damen Paul
Uitgever
Koppernik
ISBN
978 94 92313 06 5

Bloemen van het kwaad: gedichten van dictators

Paul Damen (°Den Bosch, 1954) vond een moedergedicht van Adolf Hitler, die natuurlijk een moeder had. Hij vond mooie (zei hij zelf) gedichten van Benito Mussolini en ook nog gedichten van massamoordenaars als Stalin, Ho Chi Minh, Pol Pot en Saddam Hoessein en vele andere wrede alleenheersers of bloederige dictators zoals Dzjengis Khan, Kadhafi en de almachtige ajatollah Khomeini. Dit alles maakt van zijn bloemlezing een zeer mekwaardig en origineel boek. Damen werkte acht à tien jaar aan dit unieke boek.

In zijn geestige inleiding met als titel ‘Waarom dichten dictators’ geeft hij zijn verrassende visie in korte zinnen die heel logisch klinken bij zijn lijvig boek, dat echter op geen enkele bladzijde verveelt of belachelijk klinkt. Zo stelt hij terecht: “Sommige tirannengedichten zijn jeugdzonden, zoals bij Stalin, Hitler en Napoleon, die later niets meer van hun werk wilden weten. Logisch: Stalin was priesterstudent, Hitler zat aan het front en Napoleon had het te druk om erop terug te kijken.” En wat verder zegt hij onomwonden: “Politiek is voor paupers. Poëzie is voor de eeuwigheid.” En nog wat verder, op bladzijde 15 van zijn inleiding, besluit hij: “Maar zolang dictators hun handen bevuilen aan bloed èn vulpeninkt bewijzen overvolle massagraven dat het zwaard wel degelijk machtiger is dan de pen.”

Ook citeert hij nog de Griekse filosoof Plato op een verrassende wijze, wanneer hij stelt dat gekte zowel voor de dichter als voor de dictator onontbeerlijk zijn.

Onleesbaar en platte propaganda 

Al deze gedichten van deze dertig wrede, onbarmhartige, bloederige leiders van de joodse koning David in circa 1000 voor Christus tot de Arabische Osama bin Laden die in 2011 door de Amerkanen werd gedood, zijn echter veelal onleesbaar en oninteressant en zelfs soms platte propaganda voor hun eigen volk, land en persoon. Maar wat wel zeer interessant is in dit lijvige boek, zijn de lange inleidende toelichtingen bij elk van deze slecht dichtende dictators of alleenheersers (er zijn maar twee vouwen bij: de wrede Hongaarse gravin Bathory en de Engelse maagd Elisabeth I, beiden levend in de zestiende eeuw vol van godsdienstoorlogen, hekserij en heksenverbranding). Zoals de goede samenvattende titels aangeven: Van herder tot heerser (over koning David), Avant-gardist avant la lettre (over Nero, de eerste christenvervolger), De kalief die dronk. Maker van Mongolië over Djzengis Khan, over wie de auteur het volgende schreef: ‘In Mongolië, het land dat hij tot eenheid smeedde en van een taal voorzag, wordt nu na drie eeuwen Chinees kolonialisme en zeventig jaar Sovjetbezetting de grote Khan weer geëerd als vader des vaderlands. Hij maakte hun wetten, organiseerde land en leger, gaf de voordien nomadische Mongolen een identiteit en onderwierp de gehele toenmalig bekende aarde. Dzjengis was god zelf, maar zijn eremausoleum is leeg. Niemand weet waar hij begraven is.’

Er komen maar twee Fransen voor in dit boek, en dit zijn hier uiteraard Maximilien de Robespierre (‘Medelijden is verraad’), die ook geen medelijden voelde voor zichzelf en de kleine Corsicaan Bonaparte over wie de auteur dit zegt: ‘Dat is navrant genoeg ook de korte samenvatting van zijn leven: van het ene eiland naar het andere, met tussendoor het veroveren van de halve wereld… Hij eindigde zijn carrière als de keizer over een zeer klein Italiaans eiland: Elba.’

‘Vandaag hebben de muizen de kat begraven’

Ook over Stalin, ‘Vader aller arbeiders’, komen we veel wetenswaardigheden te weten. Zo zou zijn opvolger Nikita Chroestsjov bij zijn begrafenis terecht en zeer geestig hebben opgemerkt: ‘Vandaag hebben de muizen de kat begraven.’ Hij sprak toen als oppermuis wellicht in naam van de miljoenen opgeslokte weerloze muizen. En dit zijn mijn eigen woorden die ik voor onze lezers die het nog niet zouden weten toevoeg bij het tragische en moorddadige bewind van de besnorde Georgiër.

Het twaalfde hoofdstuk is getiteld ‘Romantisch fascist’ en gaat over Benito Mussolini. De samensteller heeft gelijk: misschien zijn dit nog de minst slechte gedichten van al deze slechte bloederige en zeer pathetische gedichten. Het korte gedicht voor zijn minnares Clara Petacci is nog zeer leesbaar en ook dat gedicht met als titel ‘Jezus Christus, gezien in Bethlehem’ is nog zeer sereen en klinkt zeer menselijk. Ook het hoofdstuk ‘Moeders meest Roomse zoon’ over de Portugese dictator Antonio de Oliveira Salazar (1889-1970) getuigt van veel kennis over deze hier allicht vergeten staatsman. Ik citeer het verrassend merkwaardige commentaar van Paul Damen: ‘Van allerlei moderne frasen zoals socialisme, fascisme, anarchisme, communisme, nazisme en liberalisme moest hij niets hebben: zijn Portugal was gebaseerd op Moeder Maria, God, het Vaderland en de zéér katholieke waarden. Salazar was niet overal even populair, maar ook niet algemeen gehaat: vooral bij de boeren en de middenstand kon hij een potje breken, omdat hij hen uit het economische moeras had getrokken.’ Of dit allemaal wel waar en politiek correct is, laat ik aan de lezers over. Maar ik herhaal: dit boek is uiterst interessant door de lange, soms schokkende, soms zeer grappige toelichtingen over de levens en de leer van deze dertig dichtende dictators.