Door een interview in De Tijd en fraaie zinnen tijdens een radiogesprek aangenaam opgejut, kocht ik de familiekroniek “Collaboratie, fortuin en ondergang” van Herman Portocarero (63). De schrijver, scenarist, ex-adviseur van Artsen zonder Grenzen en voltijds diplomaat is een mooie jongen en laat tersluiks – wat tenenkrommend is voor de lezer – horen hoe goed hij is met de dames en de erotiek. Belg is hij van zuivere overtuiging. Zijn nieuwe, erg persoonlijke boek is een mengeling van moedige, leerzame, nuttige en eveneens irritante, kromme en ijdele zinsneden. Soms neigt het naar een schelmenroman.
De mooiste kant van het geschrift is dat de sociaaldemocraat en anti-flamingant doet wat zeldzaam is in Vlaanderen: gedreven door de inhoud van schoendozen, koffertjes in donkere kasten, uitgeslagen medailles, foto’s, jaargangen van Signaal, epauletten, pistolen met een runenteken in de kolf, blaadjes van ex-nazivrienden die rondslingeren of op zolder liggen, open en bloot vertellen wat opa, vader, moeder en broers tussen 1914 en 1945 uitspookten. Vlamingen zijn kampioenen van het vergeten, van het omzwachtelde gemurmel, van de ijskoude ontkenning. Vlaanderen telt tienduizenden verzwegen levens.
Spaans-Kempens
De Portocarero’s zijn een Spaans-Kempense stam van oude datum. Twee hoofdtypes brachten hun wiegen voort: handelaren en krijgers. De Antwerpse liberale en belgicistische familie van nu is nazaat van Petrus Portocarero, geboren in 1670 in Arendonk. De Portocarero’s pochten later over hun banden met de christelijke adel in Spanje, maar Joods en Moors bloed sijpelde in de lijn. De Portocarero’s collaboreerden in de voorbije eeuw tweemaal. In 1914-’18 als economische vriendjes van de Duitsers, wat leidde tot vervolging, een proces en een riante residentie in ballingschap – Vrouwenhof in Roosendaal -, vlakbij de Belgische grens. In 1940-’45 was Gaspar, de vader van de auteur, huidig Belgisch ambassadeur in Cuba, een radicaal lid van de Waffen-SS. Na 1945 bleef hij nationaalsocialist en antisemiet en stom over wat hem dreef naar de bloedlanden van Midden-Europa. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verdiende een tak van de Portocarero’s ontelbare francs door massaal vlees aan de Duitsers te verkopen. Die branche stond met haar rubberlaarzen in het bloed, de ingewanden en de slijmen van wat Antwerpenaren kennen als “de vlees”. De kotelettenwijk is de buurt van het vandaag populaire Park Spoor Noord, langs de Lange en de Korte Loboekstraat. Joseph Louis en zijn broer Raymond hadden geen ons flamingantisme in hun lijf, wel was er de reeds lang aanwezige drift om financieel en maatschappelijk te scoren. Met de woorden van de chroniqueur: “Het was de verleiding van imperiale grootheid, van bloed en geweld, doorgegeven aan de nobele bastaard in Arendonk; sluimerend gedurende enkele rustige generaties om dan opnieuw onstuitbaar door te breken aan de oppervlakte.”
De Portocarero’s van “de vlees” leverden grote hoeveelheden aan de Duitse Heeresverwaltung, sommige getuigen spreken van 3.000 stuks vee op voet per week. Ook geslacht vee, ingezouten in vaten, werd geleverd om de pinhelmen te spijzen. Een – gezien de latere bozige antisemiet die Gaspar, papa van Herman was – zijspoor is de intense samenwerking van de handelaars Portocarero met Zander Israels en Alexander Boriski, beiden van joodsen bloede. Na een ernstig gerechtelijk onderzoek werden die Portocarero’s veroordeeld, wat hen weinig deerde, want in Roosendaal bloeide een onaanraakbaar luxueus leven. Op de omslag van de familiekroniek staat Joseph Louis P. te pronken bij zijn Noord-Brabantse plattelandspaleisje. Handelen bleef zijn aard, want in Den Haag had hij inmiddels de geneugten van de diamantverkoop leren kennen.
Reitz Uniformwerke
Over naar Gaspar, de verwekker van de kroniekschrijver. Terwijl Joseph Louis I van Roosendaal diamanten verkocht in de Nederlandse hoofdstad, compromitteerde zijn neef Joseph Louis II, de grootvader van Herman P, zich in Antwerpen steeds dieper door zijn politieke collaboratie, vocht zijn vader aan het oostfront, en werkte zijn moeder bij Reitz Uniformwerke, zoals zoveel vriendinnen en vrouwen van sympathisanten van de bezetters. Zoonlief schrijft: “Rond mijn vader hing voor mij steeds de afstand van ongezegde waarheden en een onverwerkt verleden. Ik respecteerde mijn vader, maar had ook een afkeer van zijn gedachtegoed en zijn blinde aanbidding van het nazisme, die hij nooit opgaf. Hij wist dat ik, zodra ik enig politiek bewustzijn had ontwikkeld, een sociaaldemocraat en anti-imperialist was geworden – niet origineel in mijn generatie, maar in mijn geval wel gevoed door de fatale dwalingen van vorige generaties.” Papa Gaspar werd lid van de Allgemeine SS-Flandern in 1941 en opgenomen in de Waffen-SS in de lente van 1943. Zijn ware traject begon in Skandau (vandaag Skandawa), ten oosten van Danzig (Gdansk), op het landgoed van een jonge Oost-Pruisische Junkergattin (echtgenote), waarvan de man in krijgsdienst was, en waaraan Portocarero senior Frans onderricht mocht geven. Het werd “de plaats van zijn bekering, waar zo het geheim van zijn latere leven berustte”, aldus zijn zoon.
De kroniek van de Portocarero’s is eerlijk, goed gerechercheerd, tegen de collaboratie en begripvol voor de “justice des rois nègres” die de familie aan den lijve heeft kunnen uittesten. Nochtans, zij bevat uitweidingen, herhalingen en voor iemand die – zoals Herman Portocarero – verstandig is, boeken consulteert en professioneel thuis hoort te zijn in geschiedenis en politiek, dommigheden over Adolf Hitler. Dat die veel onmenselijke kanten had, onder meer zijn obsessionele antisemitisme, is meer dan bekend. Echter, het opnieuw opgediste verhaaltje over die zeer zeer rare Hitler die zo sterk afweek van zijn Duitse volk zodat het onbegrijpelijk blijft dat de oosterburen, de afstammelingen van Goethe, zo’n monster baarden, is nonsens. Adolf Hitler, dat “beest”, was een weerspiegeling van diepe en breed gedragen stromingen in Duitsland en Europa, en geen ziekelijke uitzondering – cf het recente boek over de Führer van Volker Ullrich. Dat moet Herman Portocarero toch weten.