De oorlog na de Groote Oorlog, anti-Duitse repressie in België na WO I

Auteur(s)
Triest Monika en van Poucke Guido
Uitgever
Polis
ISBN
978 94 6310 024 3

De oorlog na de Groote Oorlog, anti-Duitse repressie in België na WO I

De Belgische staat heeft een geheim: de vervolging na 1918 van honderden mensen omdat het Duitsers in België waren, en tientallen, vaak machtige en essentiële, Duits-Belgische bedrijven in Antwerpen en Brussel. Het sekwester en de dwangbeheerders hadden in sommige gevallen hun handen vol aan deze dossiers tot aan de Tweede Wereldoorlog en in extreme gevallen tot voorbij 1945. Waren al die vervolgden schuldig aan landverraad?

Heulden zij met de vijand? Dienden zij in het Duitse leger? Absoluut niet. Dat was een “justice des rois nègres”, naar het bekende begrip onder flaminganten over de repressie na 1940-’45, tussen de twee wereldoorlogen. Een Duitse naam, een schenking aan de Deutsche Schule, een rol als Belgisch-Duitse of Duits-Belgische bankier – de nuancering is op haar plaats, veel Duitsers in Antwerpen en Brussel namen na drie generaties in ons land niet de moeite hun nationaliteit aan te passen, waarom ook, zij werkten voor hun land van aankomst en behoorden tot de hoge burgerij – bij betalingen tussen 1914 en 1918 waren voldoende voor zware beschuldigingen en pogingen om hun have en goed af te pakken om de Belgische staatskas te spekken.

Hunnen

De Duitsers, populair de Hunnen, waren na hun inval in 1914 langs de Voerstreek bruut en moordend tekeergegaan. De afstraffing van onze Duitse landgenoten, of in veel gevallen ex-landgenoten (de genaturaliseerden), had weinig te maken met rechtvaardigheid. ‘t Was een Duitser, of hij of zij was van Duitse afkomst, en de politie, de beslagrechter of de dwangbeheerder trad op. Een en ander werd, na lange Kamerdebatten, in een sekwesterwet gegoten in 1921 en deze viel terug op het voor Duitsland wurgende Verdrag van Versailles (dat mee de Tweede Wereldoorlog uitlokte).

De Belgische staat, zijn rechters en parlementairen handelden zoals de Duitsers vanaf 1933 met hun joodse medeburgers: hij of zij was joods, en meer grondslag hoefde niet voor vervolging, verwijdering, onteigening, en later vernietiging in kampen als Auschwitz.

Twee al wat oudere auteurs en onderzoekers beten zich vast in dat Belgische schandaal. In 2013 publiceerden Monika Triest en Guido van Poucke ‘“Het grote taboe na de grote oorlog: de Belgische staat versus de adellijke familie Arenberg”, Davidsfonds. Een ogenopener. De Arenbergs hadden hun bekendste kasteel aan de Dijle in Leuven, vandaag de campus wetenschappen van de KU Leuven, maar zij waren overal in het land. De polders Prosper en Hedwige (in Zeeuws-Vlaanderen) werden genoemd met de voornamen van Arenbergs. Het Egmontpaleis aan de Wolstraat in Brussel was het Arenbergpaleis. De familie was overal en bij iedereen. Triest en Van Poucke verhaalden hoe de Arenbergs, ook smerige Duitsers, uitgekleed werden. Hun nieuwe boek, “De oorlog na de Grote Oorlog: de anti-Duitse repressie na 1918”, een eersteling bij dochter Polis van Pelckmans, ontwikkelt die intrige verder, door het ongelukkige lot van Osterrieths, Kreglingers, von Bary’s (later de Bary’s), Mallinckrodts, Grisars, Von der Beckes, Marsilly’s, Nieberdings, Rückers, Karchers, Haveniths, Steinmans, Webers na 1918 te verhalen. In negentig procent van de gevallen was hen politiek niets te verwijten, toch zouden zij hangen. Triest en Van Poucke doken voor een tweede maal diep in de archieven van het sekwester en kwamen daar, buiten de bibliothecarissen, geen vlijtige concurrenten tegen om de Duits-Belgische miserie na 1918 uit te klaren. Ook meteen melden dat het zeer leesbare én noodzakelijke boek voortreffelijk is vormgegeven, met naast goed ingedeelde teksten aantrekkelijke foto’s, affiches en handelsdocumenten.

Duitse hoek

In de tweede helft van de negentiende eeuw, vanaf de vrijmaking van de Schelde in 1863, arriveerden interessante families uit het Rijnland, en van verder oostelijk, in Antwerpen. Zij drukten hun stempel op de haven, de economie, de cultuur en de sport. Tegen 1918 waren er rond 15.000 die ofwel de Duitse nationaliteit behielden of genaturaliseerd waren tot Belg.

Antwerpen had na 1863 een Duitse hoek, rond het Harmoniepark, twee protestantse kerken voor de Duitse gemeenschap, een Deutsche Schule, het hotel-brasserie Weber (waar nu al jaren dat afschuwelijke gedrocht van een Antwerp Tower de Vlaamse Opera belachelijk maakt), het Hansa Huis (van Duitsers) op de hoek van de Suikerrui en de kaaien, enzovoort.

Julius von der Becke was de Duits-Belgische grondlegger, in opdracht van Amerikanen, van de Red Star Line. Madame Léonie Osterrieth, geboren Mols, belegde in aandelen, steunde bejaarden- en weeshuizen, correspondeerde met Marie Belpaire (van het meisjesonderwijs en de Vlaamse Beweging), was gastvrouw voor kunstenaars in haar “hotel” – vandaag tegenover C&A – op de Meir, én, werd nationaal en internationaal beroemd als madame Antarctica. “Onze” nationale held, Adrien de Gerlache, voer met de Belgica naar de Zuidpool, maar zou daar nooit geraakt zijn zonder de veelvuldige giften van de haute bourgeoise die Jacques Ernest Osterrieth huwde. De Belgische Duitsers of Duitse Belgen leefden een halve eeuw tussen twee loyaliteiten en staten, zonder probleem. In 1914 werden zij in één nacht van gewaardeerde en belangrijke medeburgers tot politiek en maatschappelijk uitschot. Plunderingen van Duitse woningen waren in de eerste oorlogsdagen de mode. “De oorlog na de Grote Oorlog, anti-Duitse repressie in België na WO I” is een meer dan mooie en vernieuwende aanvulling bij de tsunami van boeken over 1914-1918. Elke staat, ook de Belgische – maar wie zou daaraan twijfelen -, laat soms een smerige smoel zien.