De sleutel. Vijfentwintig gedichten van Noord en Zuid ontsloten

Auteur(s)
Claes Paul
Uitgever
Vantilt
ISBN
979 94 6004 167 9

De sleutel. Vijfentwintig gedichten van Noord en Zuid ontsloten

De zeer belezen en erudiete Paul Claes (°Leuven, 1943) ontraadselde of ontsloot vijfentwintig Nederlandstalige gedichten (van Hendrik van Veldeke tot Dirk van Bastelaere) uit Noord en Zuid in zijn nieuw boek De sleutel (Nijmegen: Vantilt, 2014). Hij deinst er niet svoor terug alom en overal invloeden te ontdekken en bovendien soms op schaamteloos plagiaat of letterdieverij te wijzen. Hij hanteert bij zijn decodering of ontcijfering twee sleutels: de intertekstualiteit en de poëtica van elke dichter, want geen enkele dichter schrijft zomaar in het luchtledige en zelfs de allermodernste dichter schrijft in een traditie.

In zijn instructieve en verhelderende inleiding ‘De dubbele code’ stelt hij terecht: ‘Lezen is altijd ontsluiten. Wie de sleutel niet heeft, staat voor een gesloten boek. Sommige lezers vinden dat verzen voor zichzelf moeten spreken. Door dat misverstand blijft veel poëzie ongelezen en onbemind. Er zijn zelfs critici die beweren dat het geheim van de dichtkunst intact moet blijven. Wie een gedicht uitlegt, zo zeggen ze, doodt de poëzie. Toch denkt niemand dat kennis van spelregels het plezier in een voetbalwedstrijd bederft.’ En het dient gezegd, deze onvermoeibare lezer werd een echte literaire detective die heel veel sporen vindt en verrassende verbanden. In telkens slechts vier bladzijden benadert en bestudeert hij het corpus van een kort of een lang gedicht dat hij voor de alerte lezer deconstrueert of ontrafelt en aldus toegankelijker maakt. Met als gevolg dat de lezer nog meer lectuurgenot kan beleven. De Franse filosoof en linguïst Roland Barthes publiceerde al in 1973 een boekje van maar 89 bladzijden met als titel Le plaisir du texte en ook de helaas te vroeg overleden Nederlandse auteur R.A. Cornets de Groot was zo’n literaire detective die gedichten van Lucebert, Gezelle, Staring en Gorter becommentarieerde en (soms) ontraadselde of er nog meer geheimen en mysteries aan toevoegde.

Concieze stijl

Paul Claes blijft in zijn bekende concieze stijl veelal bij zijn onderwerp (de tekst van het naakte gedicht) maar ook hij moet soms in zijn zoektochten uitweiden naar cultuurhistorische bronnen. Zo begint hij zijn eerste essay of begeleidend stuk over Hendrik van Veldeke met de levendige vraag: ‘Was hij de eerste Duitse of de eerste Dietse dichter?‘ En dan borduurt hij verder om ten slotte bij de kern te komen met zijn eindconclusie: ‘Wie een middeleeuws gedicht wil ontcijferen, moet zijn Bijbel als intertekstuele sleutel bij de hand hebben.‘ Zo komt hij aan het eind van elke ontraadseling of ontcijfering telkens weer tot een synthese die hij als een ware didacticus samenvat in één, twee, hoogstens drie kernachtige zinnen. Bij het prachtige gedicht ‘Hannibal’ van de wat vergeten Vlaamse poète maudit Prosper van Langendonck klinkt dat als volgt: ‘Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Prosper van Langendonck wilde een onbewogen klassiek sonnet schrijven, maar slaakte een romantische schreeuw van verlangen. Zoals de rondtrekkende veldheer nooit Rome bereikte, zo vond de rusteloze dichter nooit zijn altijd wijkende ideaal.’ Al even verrassend is zijn besluit bij een gedicht van Maurice Gilliams: ‘Voor elke symbolist is een landschap een spiegel van zijn ziel.’ Elke slotbemerking aan het eind wordt een soort van aforistische uitspraak. Ook de gedurfde uitspraak over Lucebert is zeer verrassend: ‘De atonale dichter Lucebert doet zich graag voor als een barbaar. In feite wemelt zijn poëzie van gezochte formulering en geleerde allusies. Net als Catullus is hij een maniëristische romanticus.’

Vanzelfsprekend?

Alsof dit alles nog niet genoeg is, geeft Claes als een ware leesmeester en dus leermeester ons terloops ook nog een Latijnse vertaling van het gedicht ‘Fragment’ van dichteres Ida Gerhardt en voegt er niet zonder fijne humor en ironie aan toe: ‘Voor deze vertaling gebruikte ik vanzelfsprekend de saffische strofe.’ Vanzelfsprekend? Dat is natuurlijk niet zo vanzelfsprekend… Want wie anders zou het aandurven een Nederlandstalig gedicht in het Latijn te vertalen? Hij is zelfs in staat het in het oud-Grieks of (met enige overdrijving) in het Sanskriet of in het Hoogduits of (en ik overdrijf opnieuw) in een Middelhoogduitse versie te hertalen. En wie weet ook in het harde Fries of in het sappige en kleurrijke Afrikaans. Kortom, de liefhebbers en lezers van poëzie kunnen en zullen opnieuw veel plezier beleven aan deze exegeet die bij elk boek bewijst dat hij een echte geleerde is en indien zijn boeken telkens (zoals De zwarte zon en Echo’s Echo’s) ook tegelijkertijd zouden verschijnen in het Engels, het Frans of het Duits als één der grootste taalgeleerden en schrijvers van de hele westerse wereld (zoals bijvoorbeeld de geleerde Italiaan Umberto Eco die zo vaak in het Nederlands en het Frans werd vertaald) zou worden beschouwd.