Patrick Lateur vertaalde al Homeros en Pindaros uit het oud klassiek Grieks. Hij maakte gedichten over Franciscus van Assisi (1994) en vertaalde het Canticum evangelicum (2011) van de excentrieke Italiaanse dichteres Alda Merini die in Milaan leefde van 1931 tot 2009. Lateur verblijft elke zomer een tijd in Toscane en stelde twee bloemlezingen samen over de stad Rome ‘Alle schrijvers leiden naar Rome’ (2000) en ‘Amor in Roma’ (2006) met als ondertitel ‘Liefdesavonturen van Catullus tot Claus’. Kortom, hij is zowel een graecus als een latinist, dus een classicus. Zopas verschenen zijn gebundelde Efemeriden, een soort van vluchtige leef- en leesnotities of eendagsvliegen, bij uitgeverij P te Leuven.
Er gaat geen jaar voorbij of er verschijnt een nieuwe uitgave van deze bedrijvige West-Vlaming (°1949) die in Aalst woont en eerst hard gestudeerd heeft vooraleer hij in de openbaarheid kwam met zijn ruime en diepgravende kennis en kunde. Het begon allemaal begin de jaren negentig van de vorige eeuw met zijn eigen dichtbundel Catacomben (Gent: Poëziecentrum, 1991) een mooie titel voor een debuutbundel, want de eerste christenen in Rome verschuilden zich in catacomben of ondergrondse begraafplaatsen. Later volgde nog een vloed van mooie bestudeerde publicaties en deze vloed van boeken lijkt niet meer op te houden. Hij vertaalde het lentelied Pervigilium veneris uit het Latijn (1996) in een helder Nederlands, en niet één versvoet kent vermoedelijk nog een geheim voor deze man die samen met Paul Claes en andere collega’s aan een hoog tempo verzen leest en vertaalt. Deze geleerde mannen grijpen terug naar de bestaande en dus oorspronkelijke teksten en dit is uiteraard de aangewezen wijze van werken. Niet de boeken over andere boeken of de teksten over andermans teksten, maar de oudste en zuiverste tekstbronnen interesseren deze erudiete taal- en letterkundigen. Vijf jaar geleden bundelde Lateur in Italië in 100 brieven voor het Davidsfonds al een imposant boek met brieven van Plato tot Pasolini en dit boek werd gewoonweg prachtig uitgegeven en biedt inderdaad een zee van brieven aan die een caleidoscopisch beeld geven van de Grieks-Romeinse oudheid tot op vandaag in onze westerse postmoderne tijden. De laatste brief van Geerten Meijsing, die trouwens al lang op Sicilië woont, is gericht aan zijn collega-schrijver Kester Freriks en Lateur gaf dit tijdsdocument de verrassende titel ‘De lezer als gluurder’. Maar ik dwaal af. Terug naar zijn meest recente uitgave: deze zeer vluchtige Faceboeknotities die een periode van slechts vijf jaar bestrijken, van 2011 tot en met 2016, en waaruit hij een en ander heeft gedestilleerd.
Een kleine goudmijn
Hij springt daarin uiteraard van de hak op de tak, maar voor de talrijke vrienden, volgers en lezers van voormalig leraar Lateur bieden deze leesnotities een kleine goudmijn. Een voorbeeld: op zaterdag 23 februari noteert hij heel nuchter en koel: “De trein blijft een favoriete leesplek. Een landschap laten schuiven en je lectuur vastzetten kan je enkel in een treincoupé. Gisteren vulden de lange uren naar en van Maastricht zich met o.m. de Filoktetes van Sofokles in de vertaling van Jos de Haes (1959). De vertaling houdt stand. Morgen vergezellen me op weg naar Ieper de gedichten van De Haes (1920-1974). Hij blijft een van onze grootsten. Waar blijft zijn biografie?” En dan volgt er stilte tot woensdag 27 februari. Want het is geen dagboek. Niet elke dag verdient een notitie. Het zijn als het ware de bewaarde flitsen van een bevlogen filoloog en levenskunstenaar die zich niet laat opsluiten in de verveling en de lethargie van morbide middelmatige geesten. De boeken van anderen die hij zelf graag leest en de andere boeken die hij zèlf schrijft, vormen het onmisbare geestelijke voedsel van de leerlingen en lezers. Soms publiceert hij zelfs plots een haiku tussenin. In het rotsachtige en soms woeste Bretagne noteert hij op 23 april 2015, bij het zien van een calvarie of kruisweg, deze haiku:
Mosgroen op de mond,
de treurzang amper hoorbaar.
Passiespel in steen.
Lateur met zijn grijze lange haardos wordt met al zijn geleerdheid ook nooit pedant en vergeet ook zijn humor niet. Op donderdag 10 december 2015 ziet hij het volgende: “Er is weer een Umbrische boer in zijn akker gezakt. En ondergronds werd hij begroet door een paar Etrusken die daar sinds de derde eeuw v.C. ongestoord lagen te rusten in twee grote sarcofagen en twee kleine askisten.”
Zelfs wanneer hij zich op het domein van de humor bevindt, verliest hij de ernst van het leven niet uit het oog. Het boek heeft een groot formaat en telt slechts 62 bladzijden. Maar het is een boek voor fijnproevers en opent meteen het nieuwe literaire jaar. En bevestigt nogmaals dat deze classicus een waardige opvolger en waarlijk een soort van geestelijke zoon van onze onvergetelijke Anton van Wilderode moet zijn. Het is zo. Geloof mij maar, want ik volg deze gids uit de catacomben en de antieke wereld al jaren. Altijd met een zeker genoegen. Hij houdt stand zoals zijn grote Roergangers en geestelijke vaders als Van Wilderode, Van Herreweghen en anderen. Hoewel hij niet leeft als een monnik en geen brevierende priester is, kent hij de regel van Benedictus, en dit is geen flauw grapje, want ook dit boek vertaalde hij verleden jaar voor de uitgeverij Lannoo te Tielt. Lateur houdt stand en hij is ook een heer van stand.