De Syrische burgeroorlog en de opmars van het Kalifaat zijn de aanleiding geworden voor heel wat publicaties. Vaak zijn die zeer informatief, behalve op één wezenlijk punt: de rol van de islam. Daar draaien zij om de hete brij heen, of beweren zelfs met uitgestreken gezicht dat “de Islamitische Staat niets met de islam te maken heeft”.
Een antwoord daarop is The Complete Infidel’s Guide to Isis (Regnery, Washington DC 2015) door Robert Spencer, die ooit door ‘t Pallieterke geïnterviewd werd. Het documenteert de islamitische grondslag en de historische precedenten van elke IS-beleidslijn. In het Nederlands is er nu Islamitische Staat van Perry Pierik.
Een origineel luik betreft de onderlinge strijd tussen verschillende jihadistische fracties, met name het Nusra-front (plus bondgenoten) en de Islamitische Staat, compleet met alle relevante namen en foto’s. Een cynische buitenstaander zou mogen stellen dat ze gelukkig bezig zijn met elkaar te bestrijden om hun energie tegen de ongelovigen te kunnen bundelen. Het is in broedertwisten als deze dat de geschiedenis echter nogal wat voorbeelden geeft van leidersfiguren die er toch in slaagden een eenheid te smeden en dan verrassend naar de buitenwereld toe te slaan. Inderdaad, de prille islam was daar zelf een voorbeeld van: de disparate Arabische huurlingenmilities in het Byzantijnse en Sasanidische leger gingen gemene zaak maken en ze versloegen hun vroegere werkgevers. Dus, het nu hopeloos verdeelde Midden-Oosten kan altijd omslaan in een te duchten vijand.
Voorlopig worden we vooral getroffen door de ruziënde onbekwaamheid en het op de spits drijven van leerstellige details, bv. de wel of niet verering van Mohammeds neef Ali, die het verschil maakt tussen sjiieten en soennieten. Lang voor de huidige crisis hadden Iran en Saudi-Arabië al een obscurantistisch bewind: “In het algemeen zou men kunnen zeggen dat er weinig gematigde krachten zijn waarmee men in zee kan. Anderzijds waren die er nimmer.” (p. 57)
In zijn no-nonsense perspectief als ervaren krijgshistoricus slikt Pierik de heersende smoesjes natuurlijk niet, bijvoorbeeld over “westers racisme” als oorzaak van radicalisering. Wel houdt hij het hoofd koel in zijn inschatting van de huidige krachtsverhoudingen en waartoe die kunnen leiden. Het probleem is ernstig, maar er is geen reden tot paniek: “IS zal het kalifaat hoogstwaarschijnlijk niet in de huidige omvang kunnen behouden. De tegenkracht die hun radicalisme heeft opgeroepen, zal zich vroeg of laat tegen hen keren.” (p. 56)
Als Europa zijn verstand gebruikt, wordt de politieke islam slechts een vervelende huidziekte, die weer overgaat. Maar in het Midden-Oosten zal eerst nog heel wat gevochten worden: “En ook het verdwijnen van IS betekent met zekerheid niet het einde van de conflicten (…) De kaarten zijn te wild geschud om in één keer weer een full house te leggen.” (p. 139)