Tijdens zijn korte leven – hij werd amper 57 jaar – was Tony Herbert van vele markten thuis. Hij was ondernemer, partijideoloog, kunstverzamelaar, krantenuitgever en vader van een kroostrijk gezin, met elf kinderen. Tot voor kort stond Herbert enkel bekend als mecenas en verzamelaar van de Vlaamse expressionisten (de zogenaamde twee Latemse Scholen).
Om Herbert aan de vergetelheid te onttrekken, werd aan de Kortrijkse universiteit op 22 november 2013 een colloquium aan hem gewijd. Van de zes op die dag gehouden referaten werden de teksten herwerkt voor de publicatie van een verzorgd uitgegeven boek.
Staf de Clercq
Uiteraard zijn er bijdragen gewijd aan Tony Herbert als zakenman, als één van de managers (zonder dat het woord toen al bestond) van het Vlaams Economisch Verbond, als kunstverzamelaar en mecenas, en als voorstander van het corporatisme. Daarnaast zijn er stukken die focussen op zijn rol binnen de Vlaamse Beweging en in de politiek. Bruno de Wever gaat omstandig in op Tony Herbert als Leuvens studentenleider en vertrouwenspersoon van priester en politieke filosoof Odiel Spruytte. In de loop van de jaren 1920 zoog Herbert gretig aan het fascisme zoals dat door Mussolini en Italo Balbo tot uiting werd gebracht. De Kortrijkzaan Paul Beeckman – ook in de vergetelheid geraakt – was een medestander en vriend.
Bij de voorbereidingen die leidden tot de stichting van het VNV droomde Herbert, samen met zijn Kortrijkse groep, van een sterke antidemocratische en anticommunistische partij, geleid door een autoritaire leider. Algauw na de stichting in oktober 1933 kwam hij in botsing met Staf de Clercq, die zich niet wenste te verbranden aan het fascisme. Hij liet zich ook niet de les spellen door Herbert. Verbitterd verliet Tony Herbert de partij in 1934, om daarna even te flirten met het Verdinaso. Voor hem was het Verdinaso van na de nieuwe marsrichting de ideale autoritaire partij, maar dan zonder de persoon Van Severen. In de loop van de jaren 1930 evolueerde Herbert tot een fervent katholiek belgicist en leopoldist.
In zijn bijdrage maakt Fabrice Maerten ons duidelijk dat Herbert helemaal niets van doen had met het actieve verzet, zoals deze laatste na de oorlog maar al te graag liet blijken. Hoogstens leidde hij enkele katholieke studiegroepen die zich met de naoorlogse partijvorming bezighielden. Dat als verzet beschouwen, lijkt ook SOMA-historicus Maerten een brug te ver.
In de laatste bijdrage in het colloquiumboek gaat Karel van Nieuwenhuyse nader in op de rol van Herbert als uitgever van “De Nieuwe Standaard”. Die katholiek-belgicistische krant toonde absoluut geen meelij met de talloze Vlamingen die door de repressie getroffen werden. De gewezen Vlaams-nationalist Herbert sloot zijn hart voor de talloze getroffenen. Zelfs toen dr. Borms gefusilleerd werd, in april 1946, verweet de krant hem dat hij dat aan zichzelf te wijten had. Na het opnieuw lanceren van “De Standaard” trok Herbert zich terug. Zijn beoogde politieke loopbaan bij de CVP draaide op een mislukking uit.
Het boek is interessant; het toont aan hoe personen die niet in het middelpunt van de belangstelling stonden toch hun stempel op een partij of een beweging konden drukken. We hopen dat ooit iemand het heft in handen neemt om een heuse historische biografie aan Tony Herbert te wijden. Voorlopig is er het onderhavige boek, met grotendeels onbekende kleurenillustraties en een handzaam register.