Zyklen und Cäsaren. Mosaiksteine einer Philosophie des Schicksals. Reden und Schriften O. Spengler

Auteur(s)
Spengler Oswald
Uitgever
Regin-Verlag
ISBN
978 3 941247 42 0

Zyklen und Cäsaren. Mosaiksteine einer Philosophie des Schicksals. Reden und Schriften O. Spengler

Autodidact, tijdens de Weimarperiode zowat de beroemdste en tezelfdertijd van wetenschappelijke zijde een zeer bekritiseerd auteur, tijdens het Derde Rijk officieel doodgezwegen, en in het naoorlogse Duitsland als politieke Aussenseiter bij het groot vuil gezet. Nochtans behoort zijn “ Untergang des Abendlandes”  tot de meest gelezen filosofische werken van de 20ste eeuw.  Het boek werd bedacht, “in het hoofd neergeschreven” voor 1914, maar uitgegeven na de Duitse nederlaag.  De inhoud kent onderhand iedereen: de morfologie van een cyclustheorie van de wereldgeschiedenis – vloeken in de kerk als het ware, want het begin van de 20ste eeuw was hét moment van de vooruitgangstheorie, wie aan de vooruitgang twijfelde, die moest op zijn minst enkele draadjes los hebben. Voor George Lukàcs was Spengler een dilettant, voor Hans Günther schreef Spengler een “onvoorstelbare vloed aan onzin bijeen over bolsjewisme, communisme, liberalisme en mysticisme”.  Het succes dat het boek in 1919 kreeg, had natuurlijk alles van doen met de historische gebeurtenissen. Het boek verschafte als het ware een afgewerkt verklaring voor de nederlaag van Duitsland, het verschafte een zingevingskader: Spengler had een ‘gevoelige snaar’ van het tijdsgewricht geraakt. De woede van zijn filosofische en politieke tegenstanders mocht dan groot zijn, tegen dit werk konden er maar weinigen op. Zo schreef Theodor Adorno vol lof over Spengler het volgende neer: “Spengler hat kaum einen Gegner gefunden, der sich ihm gewachsen gezeigt hätte: das Vergessen wirkt als Ausflucht”. Ook voor conservatieve mensen trouwens moest het lezen van Spengler als een schok overkomen, want de Duitse filosoof drukte hen op het hart ook en vooral de eigen cultuur te relativeren, en te zien, te leren zien, in het groter geheel: “Das ist es, was dem abendländischen Denker fehlt und gerade ihn nicht fehlen sollte: die Einsicht in den historisch relativen Charakter seiner Ergebnisse”.

Op het belangrijke boek van Martin Falck, Zyklen und Cäsaren, Mosaiksteine einer Philosophie des Schicksals. Reden und Schriften Oswald Spenglers, zullen we zeker nog moeten terugkomen, en misschien moet TeKoS of Identiteit er wel aan denken om de inleiding van Martin Falck te vertalen – een inleiding van 145 pagina’s, waarin het allemaal staat! Zelden zo iets gebald gelezen. De eerste bladzijden laten er trouwens geen onduidelijkheid over bestaan: de filosofie van Spengler is er een van de lotsbestemming,  en die de structurele terugkeer van ganse culturele processen inhoudt. De geschiedenis loopt noodzakelijkerwijs op die manier af. De structurele gelijkheid van de ontwikkeling van de culturen vindt Spengler een van de verschrikkelijkste ideeën ooit, schreef hijzelf.

Een noodlotsfilosofie moet niet noodzakelijk een cyclische filosofie zijn. Ook het avondlands denken met zijn vele lineaire geschiedenisconcepten kan best als noodlotsfilosofie worden omschreven. Het christendom is daar met zijn heilsverwachting een mooi voorbeeld van.

Een noodlotsfilosofie zoals die van Spengler, met ontologisch structurele gelijkenissen in cultureel-cyclische processen, veronderstelt ook een apart politiek beeld, een politieke invulling. Want een parlement en gekozen volksvertegenwoordigers zijn in de afloopperiode van zo’n cultuurcyclus – de periode van de beschaving met andere woorden – minder van doen, wat nodig is, is een imperator, een heersersfiguur, een “daadmens”. Wijst Spengler daarmee de democratie af? Is hij voorstander van het Cäsarisme? Neen, maar we hebben in deze géén keuze, zegt de filosoof, wij hebben deze tijd niet gekozen, wij zitten nu eenmaal in deze fase, en deze historische fase heeft gewoon nood aan dit slag mensen. Alles hangt er dus van af of men zich de toestand klaar en duidelijk voor ogen kan halen, en zijn lotsbestemming begrijpt én invult, niet dat men zichzelf wat voorliegt.

Oswald Spengler stond in een min of meer gespannen verhouding tot de geschiedenis als wetenschap, het traditioneel schema oudheid-middeleeuwen-nieuwe tijd wees hij radicaal af. Historici wezen op hun beurt de causaal aflopende wereldgeschiedenis en de noodlotsfilosofie, het cyclische aan de theorie van Spengler af. Nochtans zijn cyclische theorieën niet minder van deze wereld dan de momenteel heersende lineaire geschiedenistheorieën.  Schiller, Goethe, Vico, Francis Bacon, Hegel, Schelling en von Lasaulx zou men gerust in het rijtje van cyclische denkers kunnen opnemen.  En zelfs in de 20ste en 21ste eeuw zijn er politicologen en geschiedenisfilosofen die in die trend verder denken en ideeën ontwikkelen.

Het antropologisch concept dat Spengler hanteert, is dat van een potentieel gedetermineerde mens: de mens is geen vrij, soeverein wezen, dat zelf over zijn handelingen beslist, maar dat wordt bepaald in zijn handelingen en zijn denken door de min of meer abstract ervaren cultuur, waarin hij is ingebed. Met zware gevolgen, want men zou Spengler een extreme relativist kunnen noemen: er zijn namelijk geen eeuwige en geen universele waarheden. “Elke filosofie is de uitdrukking van haar en alleen van haar tijd”.

Spengler moet men dus eigenlijk niet omschrijven als een auteur die de geschiedenis voorspelt, maar wel als een auteur die – goed wetende dat het onmogelijk is om het geschiedkundig proces te veranderen – ons strategieën aan de hand doet om de uitdagingen van een bepaalde cultuurfase, en met naam de uitdagingen van de beschaving - want in die laatste fase van de avondlandse cultuur bevinden we ons - aan te gaan. Men moet, met de woorden van de auteur, het noodlot omarmen of men moet aan het leven en aan de toekomst vertwijfelen.  Het beslissende teken van de beschaving, aldus Spengler, is het feit dat de mensen “geen ziel meer hebben”. In een cultuur gaat het om creëren, om ontwikkeling, in een beschaving, zoals de onze,  daarentegen gaat het om verstarring, stilstand. En nog een kenmerk van het begin van grote beschavingsprocessen  is het ontstaan van reuze grote steden. De aantrekkingskracht van de steden, bezielde steden, doet zich ook vandaag opnieuw voor, zie het boek The Arrival City van Doug Sanders. In zo’n fluidum verliezen literatuur, kunst en filosofie hun eerste rangsrol en hun rol als recipiënt, “het tijdperk van het caesarisme heeft geen nood aan kunst en filosofie”, volgens Oswald Spengler.

De beschaving is een tijd van massamensen, die zich in wezen allemaal zeer vrij voelen maar het veel minder zijn. Door de heerschappij van het geld en de pers is elkeen zeer gebonden en is de vrijheid een laagje vernis, vooral een hersenspinsel. Deze massademokratieën vertonen trouwens bepaalde totalitaire trekken, wat ook en later door andere filosofen zal worden aangetoond. Bepaalde begrippen worden zeer abstract en daardoor juist zeer gevaarlijk – begrippen als ‘vrijheid’, ‘recht’, ‘vooruitgang’.  Men zou kunnen zeggen, met enige overdrijving natuurlijk, dat de prognoses van Oswald Spengler over de ontwikkeling van de beschaving en het democratische heerschappijmodel in Europa in de 20ste en 21ste eeuw hem als bijzonder veelzijdig en vooruitziend denker aanwijzen, vooral als men merkt hoe de financiële markt via een quasidemocratisch proces door enkele EU-bonzen wordt geregeld. Inspraak of volkssoevereiniteit: daar is al lang geen sprake meer van . Maar de auteur Falck is nog niet uit deze vraag: of de EU-constructie nu juist als drager moet worden beschouwd van de caesaristische eindfase, dan wel als haar negatief gevolg?  Men zou met Spengler kunnen zeggen dat juist het democratisch deficit van de EU wijst op een fundament in het cultuurcyclisch concept, de beschavingsfase  met naam en dat men deze fase juist moet omarmen als een poging om de uitdagingen van de eindfase van onze cultuur op een lebensbejahende Weise  aan te gaan.

Dit boek is te rijk aan informatie en aan ideeën, en dan heb ik het zowel over de inleiding van Martin Falck als de teksten en uittreksels van Spengler zelf, dat wij hierop zeker nog moeten terugkomen. Een vertaling zou natuurlijk nog beter zijn.